De Kathedraal
‘Er zijn kinderen bij wie de vraag zich opdringt of zij beter af zouden zijn als enig kind of juist in een bruisend gezin met broers en zussen. Dit zijn kinderen met een innerlijke wereld als een kathedraal, wiens akoestiek elke klank van hun ziel versterkt en verrijkt.
Sommige van deze kinderen moeten van de buitenwereld alle tijd krijgen om dat bijzondere instrument te verkennen, onder de knie te krijgen en te verzorgen, zodat zij op termijn in staat zijn de buitenwereld een blauwdruk te geven van die kathedraal, in de vorm van liefde, compassie, kunst of kundig leiderschap. Worden deze kinderen steeds gestoord in hun stille missie, worden zij steeds naar buiten, naar hun lijf gemaand, met een gil, een gebod, een duw of een bevel, dan is er elke keer de pijn van het felle buitenlicht, het doffe doodslaan van hun stem, het onbegrip van ieder die nog nooit in zijn kathedraal is geweest. Zij leren nooit echt de weg te vinden in zichzelf, laten de donkere gangen onbegaan en onderhouden de ramen niet, waarlangs het zonlicht moet komen om de stenen vloer te kunnen bereiken. Zo wordt de lucht in hun kathedraal te zwaar om in te ademen, op de ramen staat stof en het tekort aan licht en zuurstof vergiftigt uiteindelijk hun geest.
Andere kinderen hebben het juist nodig om naar buiten te worden geroepen. Zij varen wel bij de zich steeds herhalende reis van binnen naar buiten, van buiten naar binnen. Wat zij binnen ervaren, krijgt buiten betekenis, en wat zij buiten ervaren krijgt binnen betekenis. Met nieuwe ideeën in hun handen treden ze het zonlicht tegemoet, met nieuwe ideeën in hun geest keren zij terug naar hun kathedraal. Deze kinderen moeten eraan herinnerd worden door hun poorten te gaan. Worden zij dit niet, dan vergeet hun geest dat zij handen hebben en vergeten hun handen dat zij een geest hebben.’
Bovenstaand stuk schreef ik voor een groot verhaal waar ik aan werk. Het verhaal gaat over vier generaties mannen, en hoe zij omgaan met elkaars erfgoed.
De passage is geïnspireerd op een uitspraak die mijn moeder soms gekscherend doet: ‘Jij had enigst kind moeten zijn.’ Ze doelt ermee op de manier waarop ik me als kind al terugtrok uit het drukke gezinsleven – ik heb een broer en twee zussen – en opging in mijn eigen binnenwereld, meestal door te tekenen. dinosauriërs, bergen, auto’s; ik schiep werelden om in rond te lopen. Andere kinderen kwamen dan bij me zitten om mee te kijken. Daarmee lokten ze me soms uit mijn binnenwereld. ‘Ga maar zelf even spelen’, zei mijn moeder dan weleens tegen ze, omdat ze zag dat ik die momenten van stilte nodig had.
En ik heb ze, nu ik 34 ben, nog steeds nodig. Met twee kids thuis en een baan is dat alleen niet altijd even makkelijk. Maar er geen ruimte voor maken is eigenlijk geen optie. Lange tijd heb ik die behoefte wel proberen af te houden. Ik had de overtuiging in mezelf geschapen dat een goede vader er áltijd wil zijn voor zijn kinderen. Maar dat bleek geen goede basis voor vaderschap. Ik werd chagrijnig, raakte snel overprikkeld, ging vluchten in mijn telefoon. Op een gegeven moment werd dat punt van overprikkeling steeds sneller bereikt.
Ik moest gaan erkennen dat dat ideaalbeeld van vaderschap in mijn geval niet haalbaar was. Dat het zelfs ten koste ging van mijn gezondheid. Ik moest leren erkennen dat in mijn geval een goede vader zich af en toe terugtrekt om alleen te zijn, om te mijmeren, ruimte te maken voor gedachtes die anders worden verdrongen.
En wat brengt me dat veel: ik voel me meer verbonden met alles om me heen, heb energie en plezier en heb regelmatig die momenten van vervulling, van puur geluk en dankbaarheid.
Het gaat er dus niet om of je veel broers en zussen hebt of juist geen één. Het gaat erom jezelf te leren kennen, je overtuigingen in de ogen te kijken en je leven in te richten op wat jij echt nodig hebt.
Schijn licht in elke hoek van jouw kathedraal, dan schijn je licht in de levens van anderen.
Nadya
Heel mooi geschreven en erg herkenbaar. Fijn dat je jezelf die toestemming nu durft te geven!